Het snelheidswaarschuwingssysteem helpt u om onder een bepaalde maximumsnelheid te blijven.
Het snelheidswaarschuwingssysteem geeft een waarschuwing, als u een opgeslagen maximumsnelheid overschrijdt. Zodra de snelheid de opgeslagen waarde met ca. 3 km/h overschrijdt, klinkt er een waarschuwingstoon. Tegelijkertijd verschijnt op het display een controlelampje. Bij enkele type-uitvoeringen kan het controlelampje enigszins afwijken.
Het snelheidswaarschuwingssysteem heeft twee waarschuwingsdrempels, die onafhankelijk van elkaar functioneren en enigszins verschillende taken hebben:
Waarschuwingsdrempel 1
Bij waarschuwingsdrempel 1 kan de maximumsnelheid tijdens het rijden worden ingesteld. De instelling geldt, totdat u het contact uitschakelt, als u de snelheid niet eerst wijzigt of wist.
Het controlelampje van waarschuwingsdrempel 1 gaat branden bij het overschrijden van de opgeslagen maximumsnelheid. Het controlelampje gaat weer uit, als de rijsnelheid onder de opgeslagen snelheid daalt.
Het controlelampje gaat ook uit als de snelheid ten minste 10 seconden lang tot ca. 40 km/h boven de opgeslagen snelheid wordt verhoogd. De opgeslagen maximumsnelheid wordt daardoor gewist.
Waarschuwingsdrempel 1 instellen Link.
Waarschuwingsdrempel 2
Het opslaan van waarschuwingsdrempel 2 is aan te bevelen, als u altijd aan een bepaalde maximumsnelheid wilt worden herinnerd. Bijvoorbeeld bij het rijden in een land met een snelheidsbeperking of bij gebruikmaking van winterbanden met een voorgeschreven maximumsnelheid.
Het controlelampje van waarschuwingsdrempel 2 gaat branden in het display bij het overschrijden van de opgeslagen maximumsnelheid. In tegenstelling tot waarschuwingsdrempel 1 gaat het controlelampje alleen uit, als de rijsnelheid tot onder de opgeslagen maximumsnelheid wordt verlaagd.
Waarschuwingsdrempel 2 instellen Link.
Aanwijzing
Onafhankelijk van het snelheidswaarschuwingssysteem moet u met behulp van de snelheidsmeter erop letten dat u zich aan de wettelijk voorgeschreven maximumsnelheid houdt.